Onderstaand leest u de spreekbeurt zoals deze door Taeke Boersma is uitgesproken tijdens het politiek café.

Wij hebben u uitgenodigd om met elkaar van gedachten te wisselen over de toekomst van de Christendemocratie.

Dit wil ik vanavond doen door met u een aantal vragen te bespreken.

1. Wat zijn de grote vragen van deze tijd?

De Volkskrant kopte vandaag “Het verschil tussen arm en rijk zit niet zozeer in inkomen, maar vooral in vermogen”. Wat is hier aan de hand?

Een aantal problemen benoemt het artikel al, de stijgende energieprijzen, de onzekerheid van een flexibel arbeidscontract en de stijgende huurprijzen. Maar er is meer. Met de aankomende golf in de vergrijzing staat onze toekomstige zorg zwaar onder druk. In navolging van de Verenigde Staten zien we in Nederland werkende armen. Onder grote groepen van de bevolking is laaggeletterdheid. Starters kunnen geen betaalbare woning vinden.

De conclusie is dat we de eerste levensbehoeften in Nederland steeds minder goed geregeld zien worden. Een dak boven je hoofd, gezond eten, goede zorg en onderwijs.

En zoals de Volkskrant kopt, loopt de scheidslijn niet – zoals je misschien zou verwachten – langs de lijn van inkomen, maar langs de lijn van vermogen. En de vraag is, hoe zorg je dat je aan de goede kant van de streep staat?

2. Wat is de kernoorzaak bij deze probleemanalyse?

Hiervoor ga ik een stuk terug in de tijd. Tot ongeveer het jaar 1800 leefden de meeste mensen op het platteland. Afhankelijk van het klimaat was er in een seizoen veel of weinig voedsel. De Zwarte Dood en andere ziekten zorgden voor hoge sterftecijfers. Met andere woorden, het leven was onzeker.

Gelukkig zijn er stappen gezet die dit hebben veranderd. Door de industriële revolutie verdwenen zorgen over de eerste levensbehoeften. Door riolering en bewustzijn over hygiëne gingen de sterftecijfers omlaag. En er ontstond een nieuwe sociale klasse, de arbeiders. Stapje voor stapje werd de hele grote groep armen aan de onderkant van de samenleving steeds kleiner. En het resultaat is de middenklasse, waartoe in Nederland de meeste mensen behoren.

Met de woningwet in 1901, de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog en vervolgens de centrale overheidssturing op de ruimtelijke ordening werd er gezorgd voor goede huizen voor in principe iedereen. En meer, sturing op werkgelegenheid, investeringen in infrastructuur. Bepalende zaken voor de kwaliteit van leven.

Terug naar de vraag. Wat is nu de oorzaak van de grote vragen van deze tijd? Ik betoog dat het komt doordat juist deze eerste levensbehoeften onder druk staan.

De grote middenklasse wordt langzaam aan steeds kleiner en de kleine groep armen wordt steeds groter. En dat komt, zoals de Volkskrant zegt, door het verschil in vermogen.

Vermogen is bepalend voor de vraag of je een huis kunt kopen in de stad waar je werkt. Opleiding is bepalend voor de vraag of je een beter betaalde baan kan vinden. De wijk waarin je geboren wordt, de kwaliteit van je school, de taalbeheersing van je ouders. Allemaal hebben ze invloed op de startkansen die je krijgt in je leven in Nederland. Dat dubbeltje wat een kwartje kan worden? In de praktijk blijkt er niks van!

En wat zien we? Een grote groep jonge mensen die opgezadeld worden met een studieschuld. Wat is geframed als een ‘sociaal leenstelsel’ is nu bepalend voor het verschil of je kan kopen en daarmee goedkoop kan wonen, of moet huren en daarmee duur kan wonen.

Helaas zijn we er nog niet. Je zal maar met je studieschuld voor 1200 euro in een te kleine woning zitten. De biologische klok tikt, dus je start een gezin. Om de rekeningen te betalen hebben jij en je partner alle twee een baan. De kinderen gaan naar de opvang. En dan komt de Belastingdienst om de hoek. “U heeft gefraudeerd met de kinderopvangtoeslag.” De consequentie? Je bent verplicht een boete te betalen én je mag al je ontvangen toeslag terugbetalen, ook al had je hier deels of geheel recht op. Met terugwerkende kracht. Dat gaat natuurlijk niet, dus je bouwt schulden op. En van kwaad wordt het erger, en erger, en erger.

Wat ik omschrijf is een tweedeling in de samenleving. Er is sprake van de “haves”, oftewel de mensen met vermogen, een koopwoning, een HBO+ diploma. En er is sprake van de “have nots”, oftewel de mensen met een studieschuld, een te kleine en te dure huurwoning, stijgende lasten en in de koopkrachtplaatjes verborgen inflatie. Dit is een tweedeling die groter wordt, de verschillen worden versterkt en de mobiliteit tussen deze groepen vindt voornamelijk plaats van de “haves” naar de “have nots”. Waarmee we als samenleving de beweging terug hebben ingezet met een krimpende middenklasse en een groeiende groep armen.

3. Wat is er nodig om dit op te lossen?

Misschien wel het belangrijkste is een politieke vertegenwoordiging die er weer gaat zijn voor de mensen die ze nodig hebben. Waar is bijvoorbeeld de Partij van de Arbeid als het gaat om de belangen van de arbeiders van deze tijd, te weten de onderwijzer en de politieagent? En waar is de overheid als schild voor de zwakken als je wordt vermorzeld door de belastingdienst in het schandaal van de kinderopvangtoeslagen? In de Tweede Kamer zien we volksvertegenwoordigers die bijna allemaal uit de Randstad komen. Mensen die goed verdienen en zich begeven in kringen van gelijken. Mensen die praten over problemen die de problemen van de “have nots” niet zijn. Politieke partijen die bijna allemaal meedoen aan een wedstrijdje ‘verplassen wie het meest duurzaam is. Maar er samen voor hebben gezorgd dat energiearmoede een woord is geworden. Natuurlijk, klimaatverandering is een echt, reëel probleem. Maar niet voor iemand die de boodschappen niet kan betalen. Of de verwarming uit moet zetten. Of moet kiezen welke van de kinderen de komende tijd wel mee mag doen met een sportvereniging en welke niet.

We stellen elkaar de vraag of je mee kan doen, of dat je gelijk bent. Dat is de verkeerde vraag. Het gaat om volwaardig zijn, om rechtvaardigheid.

4. Wat kan de Christendemocratie hierin betekenen?

De Christendemocratie kan in mijn ogen een oplossingsrichting bieden. We staan in een sterke traditie, een traditie die dit land heeft gevormd en veel goeds heeft gebracht. Een traditie die bepalend is geweest voor de mate waarin grote groepen op goed niveau in hun eerste levensbehoeften hebben kunnen voorzien.

We denken dan uiteraard direct aan de vier uitgangspunten van het CDA: Rentmeesterschap, gespreide verantwoordelijkheid, publieke gerechtigheid en solidariteit.

Echter, die beantwoorden in mijn optiek niet vanuit de Christendemocratie de vraag van volwaardig zijn en rechtvaardigheid.

Een voorbeeld: het huidige antwoord op de problemen op de woningmarkt van het CDA, via het rapport van Van Zwol gegeven, is langs de lijn van de solidariteit. We hebben om te kijken naar elkaar. Het gaat om onderlinge verbondenheid, het elkaar gunnen.

Alleen lost dit niet het probleem op. Het probleem is namelijk dat er geen sprake is van gerechtigheid. De oorzaak ligt dieper, de “have nots” hebben niks aan solidariteit, dat hen iets gegund wordt door een ander. Ze worden namelijk nauwelijks vertegenwoordigd in ons politieke bestel. Gerechtigheid vraagt meer dan een oproep van het CDA of de overheid op solidariteit.

Graag licht ik dit toe met een citaat van de sociale alliantie:

“De Bijbelse notie ‘gerechtigheid’ redeneert ook vanuit dit gemeenschapsbesef. In het licht van dit begrip is een verdeling van bestaansmogelijkheden pas ‘recht’ te noemen, wanneer een optimale participatie in die bestaansmogelijkheden voor de hele gemeenschap gerealiseerd is. IJkpunten voor deze ‘rechte’ verdeling zijn degenen die met betrekking tot deze participatie de meest kwetsbare positie innemen in de gemeenschap: de weduwe, de wees en de vreemdeling. Komen dezen iets tekort dan is de gemeenschap en daarmee de gerechtigheid geschonden.”

Ik betoog vanavond dat rechtvaardigheid en solidariteit op volgorde staan. Niet op prioriteitenvolgorde, maar sequentieel. De overheid of de politiek kan pas een appèl doen op solidariteit, als er eerst is gezorgd voor rechtvaardigheid.

Dit gaat niet over wíé het uitvoert, de markt, de overheid of het middenveld. Dit gaat over reguleren van de randvoorwaarden, die zorgen voor rechtvaardigheid. Het gaat om de borgingen in het systeem. De spelregels van onze maatschappij moeten weer op orde worden gemaakt.